roeren

{{roeren}}{{/term}}

I 〈onovergankelijk werkwoord〉

1 [zo handelen, dat iets omgeroerd wordt] stir

♦voorbeelden:

1   voortdurend blijven roeren • stir well/continuously

II 〈overgankelijk werkwoord〉

1 [omroeren] stir ⇒ mix

2 [in beweging brengen] stir ⇒ move

3 [ontroeren] move ⇒ touch

♦voorbeelden:

1   de soep roeren • stir the soup

     door elkaar roeren • mix together

2   hij weet zijn mond te roeren • he has a tongue in his head

3   iemand tot tranen toe roeren • move someone to tears

III 〈wederkerend werkwoord; zich roeren〉

1 [zich bewegen] stir ⇒ move

2 [zich verzetten] rise (in revolt) ⇒ rebel

♦voorbeelden:

1   zich niet kunnen roeren • have no room to manoeuvre